Filologie
(Van het Griekse φίλος, philos: “liefde” en het Griekse λόγος logos: “woord, rede”) Is een tak van taalkunde die zich vooral richt op dode talen. Het woord werd voor het eerst gebruikt door Plato in diens dialoog Phaedrus in de betekenis “voorliefde voor redevoeringen”.
Een filoloog bestudeert de taal– en letterkunde van volkeren door middel van beschikbare geschriften in samenhang met de cultuurgeschiedenis van een volk. Hij tracht door zorgvuldige studie van context en oorsprong van woorden zin en betekenis aan taaluitingen te geven, waarbij zijn lijfspreuk is ad fontes: “(terug) naar de bronnen”.
Klassieke ≠ filologie
De leerling leert bij Grieks en Latijn de teksten als een filoloog te benaderen. Op dit punt verschillen de schoolvakken Grieks en Latijn wezenlijk van de andere talen. Het doel van het onderwijs in de klassieke talen is niet om enige zelfredzaamheid in de taal te bereiken, maar om de cultuur te begrijpen waarin die teksten hebben gefunctioneerd. En de aanpak is uniform gericht op een leesdoel: ad fontes. Omdat het onderwijs klassieke talen dus niet meer van het zelfde is – nog een taal – vormt het op zich zelf al een waardevolle aanvulling op het vwo-programma ongeacht het gekozen profiel.
Klassieke lectuur: lezen = vertalen & vertalen = lezen
Woord voor woord een tekst verwerken is de basisattitude van een filoloog op zoek naar tekstbegrip.
Het gaat er bij de lectuur echt om heel nauwgezet de tekst te doorgronden. Daartoe moet de tekst (eerst) vertaald worden. Maar om een tekst van ca. 20 eeuwen geleden goed te vertalen, moet je diezelfde tekst ook (eerst) begrijpen. Deze ogenschijnlijke catch 22 vormt een enorme uitdaging en vraagt dus ook veel van de leerling. Het is niet voor niets dat van alle schoolvakken alleen de klassieke talen exclusief op het vwo worden aangeboden.