Het denken op het kruispunt van toepassen en feitenkennis op gang brengen of toetsen.
Laat van de volgende werkwoordsvormen zien wat de stam, persoonsuitgang en de kenmerken van de tijdstam zijn.
Geef van de volgende werkwoorden het zelfstandig naamwoord van dezelfde woordfamilie. De Griekse /Latijnse znw. zijn al eerder aangeboden.
Leid van de volgende werkwoorden een zelfstandig naamwoord af behorend tot dezelfde woordfamilie. De Griekse/Latijnse znw. zijn niet al eerder aangeboden.
(CEGr2015 I) vr.7: Regel 335-341 οὔ t/m ὀΐω. Citeer uit deze regels het Griekse tekstelement dat een γνώμη vormt.
(CEGr2015 I) vr.9: Regel 352-358 Τούτῳ t/m ἐσσομένοισι. Het komt in literaire werken regelmatig voor dat dichters naar hun eigen literaire activiteit verwijzen. Ook in deze passage is daarvan een voorbeeld te vinden. Citeer uit de regels 352-358 (Τούτῳ t/m ἐσσομένοισι) het Griekse woord waarmee de dichter naar zijn eigen activiteit verwijst.
(CEGr2015 I) vr.13: Regel 37 τε en regel 38 τε. Het woord τε is in regel 37 anders gebruikt dan in regel 38. Leg dat uit. Ga in je antwoord in op beide regels.
(CEGr2015 I) vr.18: Regel 57 ἔλθῃ. Noteer de naam van het stilistisch middel dat door de plaatsing van dit woord gevormd wordt.
(CEGr2015 II) vr.3: Regel 819 ἀναχαζόμενον en βεβλημένον. Van deze twee woorden vormt het ene de verklaring voor het andere. Leg dit uit. Betrek beide woorden in je antwoord.
(CEGr2015 II) vr.6: Regel 839-841 Μή t/m δαΐξαι. In regel 87 van boek 16 heeft Achilles tegen Patroclus gezegd: “Jaag hen weg van de schepen, maar keer dan terug!”. Leg uit in welk opzicht de woorden in de regels 839-841 (Μή t/m δαΐξαι) inhoudelijk verschillen van de woorden van Achilles in regel 87.
(CEGr2015 II) vr.11: Regel 844-854 Ἤδη t/m Αἰακίδαο. Patroclus bespreekt in deze regels twee onderwerpen. Welke regel vormt de overgang van het ene naar het andere onderwerp? Noteer bij wijze van antwoord het nummer van de desbetreffende regel.
(CEGr2016 I) vr.19: Regel 14 ἐξεργάσατο, regel 15 συνοίκεε, regel 15 Ἔγημε, regel 17 ἠράσθη, regel 18 εἴρετο. Zet de bovenstaande vijf werkwoordsvormen in chronologische volgorde.
(CEGr2016 I) vr.23: Regel 27 τε. Citeer de twee Griekse werkwoordsvormen die door τε met elkaar worden verbonden.
(CEGr2016 I) vr.24: Regel 33 νικωμένου δὲ τοῦ σκύλακος. Deze woorden worden door O. Damsté als volgt vertaald: “toen het hondje het dreigde af te leggen”. Op grond van welk grammaticaal gegeven in de Griekse tekst is de vertaling ‘dreigde’ mogelijk?
(CELa2015 I) vr.2: Regel 4-6 Quo t/m videre. In deze zin wordt het oordeel van Plinius over de belangstelling voor de wagenrennen onderstreept door een antithese. Citeer de twee Latijnse woorden uit deze zin die deze antithese vormen.
(CELa2015 I) vr.6: Regel 12-14 quos ego t/m capior. Plinius gebruikt in deze regels een paradox. Leg deze paradox uit.
(CELa2015 I) vr.22: De volgende citaten zijn ontleend aan brieven van Cicero en Plinius. Noteer bij elk citaat of het een brief van Cicero of van Plinius betreft. Motiveer telkens je antwoord.
1 “Uw gunst, goede keizer, die ik in de hoogste mate ervaren mag, stimuleert me de moed op te vatten om ook voor mijn vrienden bij u die gunst af te smeken.”
2 “Ik heb Antonius’ proclamatie te lezen gekregen van Brutus, en hun antwoord, een voortreffelijk stuk, inderdaad. Maar wat de uitwerking of de bedoeling van de proclamaties is, zie ik beslist niet. Ik kom nu dan ook niet daarheen, zoals Brutus dacht, om mij in de politieke strijd te mengen. Wat valt er immers te doen?”
3 “De eerste die deze manier om een gehoor te formeren invoerde, was Larcius Licinus, maar die ging niet verder dan toehoorders bijeen te bedelen. Ik herinner me in elk geval dat ik het zo heb gehoord van mijn leermeester Quintilianus.”
(CELa2015 II) vr.4a: In de regels 15-17 (Vides t/m tractari) gebruikt Plinius een analogieredenering. Met wie stelt Plinius artsen (medicis regel 15) op één lijn? Beantwoord de vraag in het Nederlands.
(CELa2015 II) vr.10a: Regel 31-35 Quo t/m laudem. In deze regels gebruikt Plinius een sententia. Formuleer in eigen woorden deze sententia. Baseer je antwoord op de regels 31-35 (Quo t/m laudem). b: Plinius kondigt zelf aan dat het om een sententia gaat. Citeer het Latijnse tekstelement uit de regels 31-35 (Quo t/m laudem) waaruit dit blijkt.
(CELa2015 II) vr.11: Regel 36 Haec. Waarbij is Haec het lijdend voorwerp?
- A velim (regel 36)
- B credas (regel 36)
- C dixi (regel 36)
- D scripsisse (regel 36)
(CELa2015 II) vr.15: Regel 12 homines non sunt. Deze bewering is de conclusie van een syllogisme. Formuleer in eigen woorden de twee premissen die tot deze conclusie leiden. Baseer je antwoord op regel 9-13 (Nec t/m egere).
(CELa2015 II) vr.20a: Cicero geeft in deze brief zijn familieleden opdrachten door middel van een variatie aan werkwoordsvormen. Citeer een Latijns woord dat een opdracht is in de vorm van een futurum. b: Citeer een Latijns woord dat een opdracht is in de vorm van een gerundivum.
(CELa2015 II) vr.21a: Het volgende citaat uit het werk van Plinius is niet ontleend aan de brieven maar aan een ander werk: “Nu uw houding in rechtszaken. U bent streng en mild tegelijk, en die mildheid komt nooit voort uit zwakte. Tijdens rechtszittingen bent u er niet op bedacht de keizerlijke kas te verrijken”. Noteer de Latijnse titel van het werk waaraan het bovenstaande citaat ontleend is. Baseer je antwoord op de achtergronden van de teksten die je voor dit examen hebt gelezen. b: Leg uit dat bovenstaand citaat inhoudelijk kenmerkend is voor het werk waaruit het afkomstig is.
(CELa2016 I) vr.15: Regel 8-9 Aspirant t/m pontus. In deze regels is het stilistisch middel litotes toegepast. Citeer de twee Latijnse woorden uit deze regels die samen de litotes vormen.
(CELa2016 I) vr.20b: Regel 28 flatus t/m tonsae. De inhoud van deze regel wordt door het metrum onderstreept. Leg dit uit. Betrek in je antwoord de inhoud van deze regel.
(CELa2016 II) vr.1: Regel 16 dum fortuna fuit. Hoe kan de strekking van deze woorden het best worden weergegeven?
- A zolang de Thraciërs gastvrij waren
- B zolang er oorlog was
- C zolang Lycurgus regeerde
- D zolang Troje bestond
(CELa2016 II) vr.3b: Regel 13-26 Terra t/m monstrum. In deze regels wordt ook naar twee andere godheden verwezen. Citeer de twee desbetreffende Latijnse tekstelementen en noteer bij elk van beide tekstelementen de naam van de desbetreffende godheid.
(CELa2016 II) vr.7: Regel 42-43 Non t/m manat. De ontkenning Non heeft géén betrekking op de twee persoonsvormen, maar op twee andere Latijnse tekstelementen. Citeer de twee Latijnse tekstelementen uit de regels 42-43 (Non t/m manat) waarop Non wél betrekking heeft.
(CELa2016 II) vr.22a: De Engelse dichter Byron had een hekel aan Vergilius. Hij schreef over hem: “Die welluidende plagiator en akelige vleier wiens vervloekte hexameters er bij mij op de middelbare school werden ingeramd.”. Welk argument had Byron om Vergilius van plagiaat te kunnen beschuldigen? Baseer je antwoord op de achtergronden van de teksten die je voor dit examen hebt gelezen. b: Welk argument had Byron om Vergilius een ‘akelige vleier’ te noemen? Baseer je antwoord op de achtergronden van de teksten die je voor dit examen hebt gelezen.
(CEGr2017 I) vr.1: Regel 298-299 Πρόσω γὰρ ἄστεως οὖσα τἀν πόλει κακὰ οὐκ οἶδα. Leg uit waarom de vrouwelijke vorm οὖσα gebruikt is, terwijl Χορός, waarmee het sprekende personage aangeduid wordt, een mannelijk woord is.
(CEGr2017 I) vr.3: Regel 302-303 Ἐπεὶ t/m κακά. Leg uit dat er in deze regels sprake is van dramatische ironie.
(CEGr2017 I) vr.3: Regel 336-337 Αἰσχρὸν t/m κτανεῖν. Electra gebruikt in deze regels een a-fortiori-redenering. Beschrijf deze a-fortiori-redenering in eigen woorden.
(CE2017 I) vr.22: Regel 1049-1050 Λέγ´ t/m ἐνδίκως. Een opmerking als deze is kenmerkend voor het tekstonderdeel binnen een tragedie waarvan deze regels deel uitmaken. Noteer de term voor dit tekstonderdeel. Licht je antwoord toe en betrek daarbij de inhoud van de regels 1049-1050 (Λέγ´ t/m ἐνδίκως).
![]() |
Dimensie van het Cognitieve Proces (vaardigheden) | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|
Herinneren | Begrijpen | Toepassen | Analyseren | Evalueren | Creëren | ||
Kennis-dimensie |
Feiten |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
Conceptuele |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
|
Procedurele |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
|
Mα |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |